Decolonizing South East Asian Sound Archives (DeCoSEAS) – Nieuwe vragen en gedeelde wetenschap
door Barbara Titus (Project Leader, DeCoSEAS)

[For the English version, please scroll down.]

Wasrol K 302 – Jaap Kunst maakte deze opname met een Edison Amberola 50 fonograaf in 1932 in het dorp Urbinasopèn op het eiland Waigéo, voor de kust van West-Papua, nu een provincie in de Republiek Indonesië. Het origineel ligt in het Phonogramm-Archiv in Berlijn, waar Kunst zijn opnamen direct naartoe stuurde om ze zeker te stellen (in koperen negatieve moederkopieën) en ze desgewenst te laten vermenigvuldigen.

We horen een solo mannenstem die later beantwoord wordt door een koor. Het is aan te nemen dat de zangers inwoners van het dorp Urbinasopèn zijn, maar hun namen zijn bij mijn weten onvindbaar.

In zijn publicaties over muziek uit Nieuw Guinea zegt Kunst veel over toonhoogte, ritme, en de interactie tussen de stemmen in dit fragment. Hij heeft het in westerse muzieknotatie getranscribeerd – een notatiesysteem dat juist deze klankaspecten precies aan kan geven. Andere klankaspecten (zoals de klankkleur van de stemmen, het stemgebruik, en de buigingen [of glissandi] in een toon) zijn echter niet goed in notenbalken weer te geven. Alleen daardoor al is de weergave en interpretatie van dit muziekfragment selectief. Die onvolledigheid is niet per definitie een probleem – alle (wetenschappelijke) observaties en bevindingen zijn incompleet. Het wordt problematisch als die selectiviteit niet onderkend wordt, als de bevindingen als universeel geldend worden gepresenteerd. Dan stoppen we als wetenschappers met zoeken naar wat er zou kunnen missen en naar antwoorden op de vraag waarom deze informatie mist.    

Want er mist nog meer in Kunsts weergave van dit fragment – als klinkend object in zijn collectie en in zijn muziekwetenschappelijke publicaties: Wie zingt hier? Wat zingt de voorzanger? Wat antwoordt het koor? Waarvoor is dit lied bedoeld? Wie wordt geacht het te horen? Dat weten we allemaal niet. Kunst vond dat kennelijk geen interessante informatie, en het gevolg daarvan is dat we deze klanken geneigd zijn te horen als specimen, als object. We vergeten dan dat we naar mensen luisteren, met namen, en wensen en hun eigen regels en normen, die met deze opname misschien wel overtreden zijn. Zijn er klanken uitgelaten die Kunst niet vond passen, zoals omgevingsgeluiden, uitroepen, tonen die buiten de pentatonische toonladder vallen (die volgens Kunst kenmerkend was voor de muziek van Waigéo)? Mag iedereen deze klanken wel zomaar horen, of zijn ze bedoeld voor een select gezelschap? Mogen ze wel herhaald worden? Mogen ze wel verplaatst worden? Niemand heeft dat ooit gevraagd.

Met DeCoSEAS proberen we antwoorden te vinden op deze vragen, maar belangrijker nog: we willen de zeggenschap over deze opnames teruggeven aan de mensen die ze ooit met ons deelden. Dat is een bijna onmogelijke opgave, want wie zijn die mensen: de huidige inwoners van Urbinasopèn, de nabestaanden van de zangers, de Indonesische overheid die Papua al decennia uitbuit en onderdrukt? Daar zijn we nog niet uit. Maar de discussie moet gevoerd worden, en die discussie willen we voeren met mensen uit de regio.

Kunst, Jaap [1950] 1967. “The Native Music of Western New Guinea” in: Music in New Guinea: Three Studies, transl. Jeune Scott-Kemball. ‘s Gravenhage: Martinus Nijhof, 99-178.


Decolonizing South East Asian Sound Archives (DeCoSEAS)  – New questions and shared knowledge
by Barbara Titus (Project Leader, DeCoSEAS)

Wax cylinder K 302 – Jaap Kunst recorded this sample with an Edison Amberola 50 phonograph in 1932 in the village Urbinasopèn on the island Waigéo, just off the coast of West Papua, now a province in the Republic of Indonesia. The original is located in the Phonogramm Archive in Berlin. Kunst sent his recordings directly to Berlin in order to secure them (in copper mother copy negatives) and to have them copied if needed.

We hear a male solo voice with a chorus responding later in the recording. The singers are likely to be the inhabitants of the village of Urbinasopèn, but I have been unable to identify their names.

In his publications about music from New Guinea, Kunst elaborately addresses pitch, rhythm and the interaction between voices in this particular fragment. He transcribed it in western staff notation – a notation system that indicates pitch, rhythm and texture aspects of sound very precisely. Yet, further aspects of sound, such as the timbre of the voices, the vocal techniques, and the voice inflections within a tone, cannot be indicated at all through this notation system. Hence, it is difficult to attend to these features in a precise academic manner: the representation and interpretation of the fragment is selective. This partiality is not necessarily problematic – all (scientific) observations and achievements are incomplete. It becomes problematic if this partiality remains unaccounted for and if such observations are presented as universally valid. In that case scholars stop looking for what is missing, and what’s more: they fail to search for the reasons why this information is missing.  

For indeed, more is missing from Kunst’s presentation of this fragment as a sounding specimen in his collection and in his musicological publications: Who is singing here? What is the lead singer singing? What is the response of the chorus? What is this song meant for? Who is supposed to hear it? We don’t know. Apparently, Kunst did not consider the answers to these questions relevant. As a consequence, we are still inclined to hear these sounds as a specimen, as an object. We forget that we listen to actual people with their own names and wishes and norms that might have been violated with these recordings. Maybe sounds have been left out that Kunst did not regard as suitable or representative, such as environmental sounds, yells, or tones outside the pentatonic scale (that Kunst considered typical for the people in Waigéo). Maybe the sounds are only supposed to be heard by some people and not by others. Maybe the sounds are not supposed to be repeated. Maybe they are not supposed to be transported. Nobody ever checked this. 

With DeCOSEAS we try and find answers to these questions. Even more importantly: we intend to return the agency over these recordings to those people who once shared them with us. This is an almost impossible task, since who are these people: the current inhabitants of Urbinasopèn, the descendants of the singers, the Indonesian government that has been exploiting and suppressing Papua for decades now? The last word has not been said about this, but the debate about it needs to commence with representatives from the region.

Reference
Kunst, Jaap [1950] 1967. “The Native Music of Western New Guinea” in: Music in New Guinea: Three Studies, transl. Jeune Scott-Kemball. ‘s Gravenhage: Martinus Nijhof, 99-178.

Photo: Jaap Kunst recording the voice of an anonymous person in the village Urbinasopèn, Waigéo, 1932. Maybe this person is singing on sound sample K302, maybe not. So far, he remains nameless and faceless. Photograph from the Jaap Kunst Archive – University of Amsterdam